18 juni 2018
Nog negen maanden, dan is het weer Boekenweek. Ik heb dus
een gewéldig weekend gehad. Als alles meezit zal ik tijdens
het Boekenbal van 2019 kunnen aantreden op een manier die
past bij het thema ‘De moeder de vrouw’. En dan geef ik de
mannen stof om mijn rol in het leven te bezingen.
Cynisch? Inderdaad. Maar er zit iets fundamenteel fout. Terwijl
ik afgelopen vrijdag nog bezig was het thema te laten
bezinken, begon ik de boekenbijlage van mijn krant te lezen.
De eerste twee boeken die werden besproken waren
geschreven door een man. Het derde, vierde, vijfde, zesde,
zevende en achtste boek dat werd besproken was ook
geschreven door een man, evenals het negende. Er volgden
een tiende, elfde en twaalfde bespreking: ook van boeken door
een man. En toen kwam er dan toch een bespreking van een
boek van een vrouwelijke auteur. De titel luidde ‘Sonja’s zoon’.
Het boek ging over een mannelijke schrijver.
Toch een tikje opgefleurd bladerde ik verder, om te stuiten op
de veertiende, vijftiende en zestiende bespreking, die ook over
boeken van een man gingen. Evenals de zeventiende,
achttiende en negentiende. De drie boeken in de ramsjrubriek
sloeg ik over - al waren die ook geschreven door een man - en
ja! De boekenbijlage van mijn krant eindigde met een
interview met een vrouwelijke auteur.
Er moet iets veranderen, er moet dringend iets veranderen. De
groslijst van de Libris Literatuur Prijs 2018 bestond uit 227
boeken. Als ik de bijdrage van een vrouw die samen met een
man een boek schreef als een halve titel meetel, zijn 95,5 van
die 227 boeken door een vrouw geschreven. Dat is 42 procent.
Volgens mij kan dat niets anders betekenen dan dat ongeveer
dat percentage van de boekbesprekingen over een boek van
een vrouw zou moeten gaan.
Mijn voorstel aan mijn vrouwelijke collega's is om de komende
negen maanden zwanger te zijn van actie.